Francis Johannes Spierings

Koning 1805

Francis Johannes Spierings.

Met het vijfde schild zijn we aangeland in het begin van de 19de eeuw.

De eer van Schutterskoning viel te beurt in 1805 aan Francis Johannes Spierings. Het geslacht van die naam is van oudsher met Heeswijk verbonden. In het Maatboek van 1697 vinden we ze zelfs in soorten over ons dorp verspreid. De een woonde op Rucven, de tweede in de Muggenhoek, de derde in een buurt of wijk, enz. Eerder reeds, in 1444, treffen we in onze gemeente, van het geslacht Spierings vertegenwoordigers aan, die tot de priesterstand behoorden. Heer Jan woonde “ten Broek”, vermoedelijk nabij het Heeswijks broek. Zijn broer, Heer Willem, eveneens priester, was gevestigd “ op die Voert”, Waarbij we aan een woning denken naast een waadstap door de Aa. Heer Jan was een rijk en deftig geestelijke. Zijn uiterste wil bepaalde ondermeer, dat een van zijn zilveren tassen omgesmeed moest worden tot een kelk, welke ten dienste zou zijn van de priester die wekelijks twee Heilige Missen had gelezen aan het in 1422 gestichte O.L. Vrouwe altaar in onze kerk van de parochie. Doch daar liet hij het niet bij. Hij wenste een derde H. Mis, iedere week, ter ere van de H. Maagd, waarvoor de dienstdoende priester jaarlijks zou ontvangen vier mud rogge.

Uit het testament vloeide voort, dat Vrouwe Jenne van der Lecke, die gedurende de jaren 1427-1454 de heerlijkheid Heeswijk bezat, haar molen in de hei bezwaarde met de jaarlijkse levering van vier mud rogge aan de bedienaar van het Maria altaar ter compensatie voor het wekelijks lezen van een derde H. Mis. Gaan we nog verder in het verleden terug, dan vinden we in de tweede helft der veertiende eeuw melding gemaakt van :

Jan Sierings, zoon van Jan de Custer van Heeswijk, en van een zekere Wouter Spierings van Heeswijk. De koster had in dien tijd behalve de zorg voor de sacristie ook het onderwijs van de jeugd in handen. Doch genoeg! Met de schutterskoning Francis Johannes Spierings blijven we dichter bij huis, ofschoon het niet mee zal vallen, hem in verbinding te brengen met het thans levende geslacht. Wanneer men echter de bidprentjes bijeen zoekt van de gestorven familieleden, kan wellicht een aanknopingspunt worden gevonden. Laat men beginnen met wat we over de genoemden Francis hebben op kunnen diepen uit het archief. Francis of Fanciscus werd geboren 19 juni 1778. Zijn vader heette Joannes Spirinx en zijn moeder Christina Delis van Gog. Ze waren gehuwd 16 Mei 1771. Uit dit huwelijk kwamen voort drie dochters: Theodora, Margarita en Johanna. Hoeveel respect we voor het vrouwelijk geslacht ook moeten hebben, mogen we ze hier toch verder onbesproken laten. Want wanneer ze trouwen, ontvangen ze een anderen geslachtsnaam, en de uit het huwelijk ontsproten kinderen dragen uiteraard niet de familienaam van hun moeder. Maar er waren ook vijf jongens. De eerste, Henricus, stief op twaalfjarigen leeftijd.

Op hem volgden Delis, de reeds genoemde Francis, verder Martinus, die geboren was 7 December 1783, en ten slotte nog een Henricus, die 30 Maart 1789 werd geboren, en de doopnaam kreeg, van zijn drie jaar geleden gestorven broertje. Francis bereikte de leeftijd van 52 jaar. Hij stierf in 1830 op Allerzielendag. Wanneer we het al niet reeds konden vermoeden, blijkt de aard van het door hem uitgeoefende bedrijf uit de versiering van zijn koningsschild. Hij drijft een ploeg, getrokken door twee paarden, door het bouwland. Maar ook beoefende Francis de bijenteelt. Een vijftal korven staan in het midden van het schild aan een gerijd. Daarboven zien we de beide beschermheiligen van het gilde geplaatst: Links H. Willebrord met staf en boek, rechts St. Joris met de draak.